Raam

Toen de boodschapper het onheil bracht, bleef het stil heel lang stil, tot de dreun de tafel raakte en resoneerde in de ruiten; terwijl hij niet wist hoe te sterven, hoe te overleven in de val, beukte zijn vuist op morzelhout, met treurig blauwe polsen.

Di Storia, Raam, Soli















Hij zit in zijn stoel, kijkt naar buiten. De wereld in een kader. Hij ziet de bomen aan de overkant, de auto’s voor het stoplicht. Mensen met een hond, mensen met een doel, denkt hij. Hij kijkt en observeert de dagelijkse gang vanuit zijn raam.
Wanneer is hij opgehouden deel te nemen? Hij weet het niet meer en ook niet of het er toe doet.
Hij krijgt zijn koffie, zijn boterhammen en zijn warm eten. Hij hoeft er de deur niet voor uit. Zijn leven ligt buiten, in het zicht vanuit zijn stoel aan tafel.
Als het donker wordt, de lamp aan, houdt het leven halt. Dan denkt hij aan wat voorbij is, wat stilstaat en geen wielen heeft die verder rijden. Hij staat op, gaat slapen en daartussenin zit een raam.

Soms komen bezoekers. Ze belemmeren zijn zicht. Hij wordt gedwongen de andere kant op te kijken, naar binnen. Hij kijkt naar hen zonder echt te zien. Ze komen ook niet voor hem. Hij hoeft geen gesprek gaande te houden.
Zijn vocabulaire bestaat uit een paar woorden, haast onverstaanbaar, met tegenzin, uitgesproken omdat ze hem verstoren, afleiden van wat buiten ligt: ‘Ja. Nee. Ik wil niet.’ Meer heeft hij niet nodig.

Zij kijkt naar hem van achter het raam. Ze is opgehouden met te willen begrijpen. Ze begrijpt wel dat de klap hard aankwam. Maar die klap was voor haar even hard.
Hoe moeilijk ook, het leven gaat verder, moet verder gaan om niet gek te worden van het gemis. Ze spaart hem maar wie spaart haar?
Ze doet wat ze kan. Als ze weggaat, zorgt ze dat er koffie is, liggen zijn boterhammen in aluminiumfolie op de tafel. Ze is terug voor hij merkt dat ze weg is geweest.
Ze vraagt zich soms af hoe het met hem verder moet als ze eerder sterft dan hij. Maar het enige dat hij nodig heeft is een stoel en een raam, denkt ze bitter.
Het is wel eens in haar opgekomen lang weg te blijven of misschien helemaal niet meer terug te komen. Even. Maar haar terugkomst valt haar steeds moeilijker.
Ze praat tegen hem, bij wie ze was, wie haar aangesproken heeft in de gang. Ze weet niet of hij luistert aan het raam. Ze zwijgt over haar verdriet, vraagt zich af of ze nog van hem houdt.
Hij was nooit een prater maar zijn glimlach was altijd voor haar. Ze zoekt bij zijn mondhoeken die onbeweeglijk naar beneden hangen, zijn ogen die niet naar haar kijken.
Ze denkt aan de dag dat ze kwamen, boodschappers met stille ogen, onbeweeglijke mondhoeken. Wat ze niet zeiden greep haar naar de keel. Voordat ze spraken, had ze het al gehoord.
Hij sloeg met zijn vuisten op tafel alsof hij het hout wilde vermorzelen. De kracht van de onmacht.
In de kerk zat hij niet naast haar, stond hij niet naast haar toen ze afscheid nam. Hij zat aan tafel en keek naar buiten. Het raam sneed hen af, het glas weerspiegelde vlijmscherpe eenzaamheid.

Hij zit bewegingloos in zijn stoel. Ze heeft het eerst niet in de gaten. Maar zijn koffie staat onaangeroerd, zijn boterhammen drogen langzaam uit. Ze praat tegen hem, gewend aan de stilte.
Ze kijkt naar het brood, vraagt of het hem niet smaakt, voordat ze echt naar hem kijkt en ziet dat zelfs het raam geen aandacht meer behoeft.
Het is alsof haar borst wijder wordt, haar adem nergens meer tegenaan botst.

De begrafenis beleeft ze in verdriet, haar tranen stromen niet voor hem. Wie kan ze uitleggen dat de ruimte in haar vrij spel heeft?
Als ze thuis is, doet ze de gordijnen dicht om hem niet te hoeven zien, klinkt haar rouw als rinkelend glas.



DS

2 thoughts on “Raam

Plaats een reactie