Zo te zitten in het oevergras
en dat het zaad al barst in doffe plofjes,
het breekt de ruis van riet
en ik denk nog even niet
aan wat er overstromen moet
of wat zich uitvlakt
achter hoge bomen.
Als een dunne deken
het land toedekt,
blijf ik tot de regen valt,
luister naar de taal van water.
In mijn mond verdwijnen woorden,
druppelt onrust uit mijn hoofd.
Zo te zitten in het oevergras
op deze plek, word ik bewust
van armen om me heen.
Niet alleen
ontspannen ze een omheining,
ze laten mij in doorgang schuilen.
ds