Tussen de muren, plek van groen en steen

Di Storia Kindergraf Soli 2014Ik ben met mijn moeder op de oude begraafplaats. We hebben vergeet-mij-nietjes geplant. Later staan we bij de schots en scheve kindergraven, half verzonken in het gras, op een veldje tussen oude hoge dennenbomen. In mijn ooghoek rent een eekhoorn over een steen, de rode pluimstaart in de zon.
Ik kijk naar lantaarns, kabouters, auto’s en kleine clowns; tientallen engelen buitelen over elkaar heen. Ergens ligt een beeld van een kind te slapen op een grijze dekplaat.
Mijn moeder is tussen de paden verdwenen. Ik denk aan speelgoed dat nog niet is opgeruimd, en aan kinderen die de blauwe druifjes en sterhyacintjes plukken die hier weelderig groeien.
Dan zie ik hem aankomen. Zorgvuldig achterover gestreken haar, met gel gestileerd, blauw hemd. Om zijn hals een smalle sjaal en een dure camera.
Hij gaat me aanspreken, denk ik, en dat doet hij ook. In een paar minuten weet ik hoe oud hij is en dat zijn jonggestorven vriend, een musicus, hier ergens rust; hij weet nog steeds niet waar. Mijn moeder komt aan en hun verhalen over de vriend komen overeen, kleine wereld, maar zij weet ook niet waar hij ligt. Hij vraagt mij waarom de graven steeds eenvoudiger worden en niemand meer een mausoleum plaatst voor zijn geliefden. Hij noemt terloops de duizelingwekkende prijs van zijn camera en dat hij regelmatig naar New York gaat, omdat hij reportages maakt voor een regionale tv-maatschappij, en graven filmt waar zeven doden op elkaar liggen wegens plaatsgebrek. Hij vertelt over schoonheid en diagonalen en laat een lied op zijn mobiel horen dat nog in de maak is. Tussen de bomen klinkt een beat van techno, gecombineerd met Duitse rap: ‘Das Leben geht weiter…’
Di Storia Kruis Soli 2014Ben ik een fotograaf die in opdracht fotografeert of doe ik het alleen voor mezelf?, vraagt hij. Antwoorden maken niks uit. Hij is bang voor de dood, hij zegt het, het klinkt in alles door. Hij klampt zich aan mij en mijn moeder vast, alsof wij zijn dood kunnen voorkomen door hem gerust te stellen. Hij zoent ons en wij laten hem los.
Als we langs de buitenmuur lopen, waarachter de Joodse graven liggen, zie ik het graf van zijn vriend. De fotograaf is nergens meer te bekennen, we hebben niet eens namen uitgewisseld, al heeft hij veel namen genoemd.
Ik kijk naar onbekende graven die uit elkaar zijn gedrukt door de tijd. De familie wordt gevraagd zich melden, de graven zullen geruimd. Zelfs de dood is tijdelijk, denk ik. Misschien had ik dat moeten zeggen…

‘Ik heb mijn plicht vervuld’, had mijn moeder tegen de bange fotograaf gezegd en dat herhaalt ze nu ook moedig tegen mij: ‘En ik zal straks plaats maken voor een nieuwe generatie.‘
Zoals zij het bedoelde, heb ik ook mijn plicht vervuld. Maar dat spreekt ze tegen, en zij wil geen graf met vergeet-mij-nietjes en engelen, maar een crematie. Dat is gemakkelijker voor ons, haar kinderen.
Graven zijn niet voor eeuwig; de onverstoring geldt niet voor altijd, al is er de wil om zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan. Sommige overblijfselen die ‘per noodzaak van de vooruitgang’ worden opgegraven door archeologen, zullen met de precisie van het bindende geloof worden teruggelegd, en opnieuw gezegend. Ik denk aan de opgegraven crematieresten die door mijn handen zijn gegaan. Soms rook ik de scherpe brandlucht van eeuwen geleden. Als ik nog een keer rook, zat alleen de geur van oud stof, in een moment van weemoed, in mijn neus.
Di Storia Omhelzing Soli 2014
‘Ze had niet dapper moeten zijn’, zegt mijn moeder dwars door mijn gedachten heen. Ze heeft het over A. die op haar 23ste van het leven werd beroofd. Op haar werk. Een overval. Ze weigerde. Het mes dreef haar familie in een scherpe rouw uit elkaar…

Het smeedijzeren hek van de grafkelder is gesloten. Als we erin willen, kunnen we ons melden bij de ingang, staat op een geplastificeerde notitie die aan het hek is bevestigd. Ik hoef niet, mijn moeder ook niet. Ik ga een eindje de trap af en ruik de bedompte schimmelgeur die zich door het hek wringt. ‘Ooit hebben we hier geschuild’, zegt mijn moeder: ‘Weet je dat nog?’ Ik wist het niet meer, maar zie ons ineens weer de trap afrennen bij een fel onweer. Was ik negen? Tien? Buiten was het even donker geworden als binnen, maar we stonden droog en veilig in de kelder achter het hek. In gedachten zie ik onweersflitsen die de grafstenen oplichten. Of ik dat echt zo gezien heb, weet ik niet. Ik was bang voor onweer.
‘Ik heb vast mijn gezicht in een jas verscholen’, zeg ik.
‘Ja, in die van mij’, lacht mijn moeder.

Di Storia  Jongen met pauw Soli 2014

‘Dat is meneer H.’, merkt ze op, als we op een zonnig bankje rusten. Een heer met een dikke dos grijs haar buigt zich over een graf.
‘Is dat meneer H.?’, vraag ik verrast, alsof ik vergeten ben hoe de jaren door ons heen zijn gegleden. Meneer H. wandelt langs ons bankje. Hij schenkt ons een brede lach. ‘Hij was een knappe man vroeger’, verzucht mijn moeder.
‘Hij is nog steeds een knappe man’, zeg ik.
‘Ja?’ vraagt ze verbaasd. ‘Ja’, zegt ze dan: ‘Ja, dat is zo…’ Ze is er stil van.

Di Storia Bloemenkrans Soli 2014Op het pad loopt een vrouw onrustig op en neer, door mijn moeders stilte heen, met een plastic kokervaas en een bos narcissen, alsof ze een graf zoekt. De man die bij haar hoort, komt naar ons toe en spreekt zich hoofdschuddend en zichtbaar geërgerd uit dat veel graven er maar slecht bij liggen; niemand die ze nog komt verzorgen. Hij had een los stuk steen van een kruis geplukt en die op het met onkruid overgroeide graf gelegd. ‘Misschien’, zeg ik, ‘zou elke inwoner van de stad een graf moeten adopteren, niet met geld, maar gewoon met wat regelmatig onderhoud. ‘
Hij kijkt mij perplex aan en beent weg, samen met de vrouw en de narcissen. Als we hem nog een keer tussen de zerken tegenkomen, de vrouw heeft het graf gevonden, kijkt hij van me weg.
‘Het was ook niet de bedoeling dat je dat zei’, zegt mijn moeder met een goedkeurende glimlach: ‘Je had met hem mee moeten mopperen…’
Op de terugweg koopt ze vergeet-mij-nietjes voor mij.

 

Tekst en foto’s: Soli 2- 04- 2014