Identiteitseiland

Di Storia, zaad, Soli













Maandag. Zo’n maandag die niet goed om haar heen wil passen na een lang gekoesterd vrij weekend. En waarin een opdracht wacht die voor na het weekend is blijven liggen en die nu niet uit haar handen wil komen. Ze denkt aan de handen van K.  Stevige warme handen die ze nu graag op haar schouders zou willen voelen zodat ze zich verrast kan omdraaien. Morgen, zes uur. Ze glimlacht en gaat opnieuw achter haar laptop zitten. M. stuurde gedichten op voor een voordracht die hij organiseert; alle verzen van de optredende dichters in de bijlage. Ze leest maar mist de concentratie. Het ongeduld om de zinnen die haar niet weten te raken, kruipt op en woorden vliegen naar buiten waar de gele rozen bloeien in het regenlicht. Buiten ligt een rozenblad als een klein eiland in een kalme plas. Het ‘eiland’ draait een kwartslag in de lange zucht die ze blaast.

Als ze de bevroren tiramisu zoekt om haar onrust te stillen, kijkt ze achteloos naar wat er nog in de vriezer zit, en hoewel ze weet dat ze het regelmatig tegenkomt, schrikt ze toch van het bordje met twee stukjes sneeuwwitte bruidstaart; vierentwintig jaar bewaard waarvan de laatste jaren voor noppes. Besluiteloos houdt ze het in haar handen: waarom bewaar je zoiets?
Je zou er buikpijn van krijgen als je er bij gelegenheid, zoals ze ooit in een romantisch idee had bedacht, van zou eten. Nu krijgt ze buikpijn als ze de jarenlange kou voelt van de taart. De harde wolkjes slagroom liggen ernaast onder de ooit strak aangespannen plastic folie. Bewaardingen – herinneringen, ze dansen als vormeloze plastic poppetjes rondjes in een verafgelegen zaaltje. Schaduwreuzen. Ze mikt de stukjes, met bordje en al, met een grote boog in de vuilnisbak.

Gisteren zaten ze om een tafel, X. en de vrienden uit hun huwelijk. Ze aten samen en haalden herinneringen op aan hun vriend die ze vreselijk mist. Op zijn lege plek een glas whisky. Buikpijn als ze aan hem denkt, buikpijn als ze hen in gedachten ziet zitten, in een vierkante zeepbel. Ze is niet gevraagd omdat ze geen partner meer is in de besloten sociëteit die hun vriend indertijd heeft opgericht. Dat doet zeer maar tegelijkertijd weet ze ook dat ze daar niet had willen zijn. Waarschijnlijk heeft ze daar zelf nog wel het meeste voor gezorgd in afstand nemen. Ze horen bij een ander leven, dat andere leven dat ze niet meer is.
X. zit nog vaak bij haar aan tafel. Hij mist; haar niet. Ze mist hem ook niet. Dat verbaast haar ook niet meer. Ze waren allang uit elkaars beleving; hij leefde zijn eigen leven naast haar en tegelijk beperkte ze zichzelf als een vastgeroest schroefje in een vastgeroest huwelijk. Toen dat brak, donderde de boel niet in elkaar, zoals ze stellig dacht, maar veerde alles op en groeide verder.
Je bent veranderd, zegt hij en hij bedoelt het positief. Hij is nooit goed geweest in complimenten en ook nu klinkt het als een goedmaakbloemetje na een onuitgesproken ruzie. Maar het is goed. Ze voelt geen pijn als hij aan haar tafel zit.
Ze vraagt zich af wat hij voor haar is geworden. Hij is geen vriend, geen kennis maar ook niet meer de man die ze dertig jaar kende voordat hij er een punt achter zette. Ze kijkt naar hem als een vreemde met bekende trekjes en bij wie ze zich een ander voelt dan zijn ex. Hij ziet haar ook niet als de vrouw met wie hij getrouwd was: voor haar zit een gekwetste man die begrip zoekt voor zijn verdriet, een man die nu openlijk praat over zijn geheime relatie tijdens hun huwelijk. De relatie met wie hij nu op de bank hoopte te zitten. Dat is voorbij; hij kan het niet loslaten.
Welke rol ze precies voor hem vervult, weet ze niet. Welke rol ze wil vervullen, ook niet. Ze luistert tot ze het weet.
Zij is veranderd. Maar misschien is ze niet veranderd als ze bij hun vrienden aan tafel zit, samen met de man wiens vrouw ze niet meer is. Het doet geen pijn niet meer zijn vrouw te zijn. Het doet pijn te zien wie ze was in de ogen van hun vrienden.



ds

3 thoughts on “Identiteitseiland

Geef een reactie op Soli Reactie annuleren